eigenzinnig filmmaker en graficus

Frans van de Staak werd geboren op 25 oktober 1943 te Amsterdam als schoenmaker's zoon. Na de H.B.S. volgde hij vanaf1963 een opleiding aan de Nederlandse Filmacademie, en richtte hetfilmtijdschrift Cineécriop. Vanaf 1971 kwam hij als etser en graficus in de toenmalige contraprestatieregeling [BKR]. Het actief bezig zijn met hetfilmmateriaal en het bij stukje en beetje opbouwen van de uiteindelijke film drukten hun stempel op zijn latere carrière vanaf het prille begin: 'filmmaken is knutselen' was zijn favoriete uitspraak. Zijn eerste films financierde hij vrijwel geheel uit eigen zak, d.w.z. wat hij spaarde van de BKR-regeling als graficus. Zijn films kenmerken zich door een consequent onderzoeken van (filmische) ruimte, waarin de taal zich beweegt van explitiet (tekst) naar impliciet (context) en omgekeerd: die 'beweging' wordt niet zozeer gespeeld als wel geschraagd door acteurs. De idee van een 'schepping-uit-het-niets' was hem vreemd: film is bij uitstek context gericht, parallel aan de ontwikkeling van de film zelf.
    Vanuit evolutionair perspectief is imperfectie geen definitieve mislukking, slechts tijdverspilling, maar een kleine stap op weg naar perfectie, d.w.z. een poging manifest in de tijd, niet geleid door een contextloos idee van perfectie door een tijdloos subject. Tweedimensionaliteit van het filmscherm, het platte vlak, was zijn uitgangspunt, zoals het canvas voor de schilder, of de etsplaat voor de etser, en met het oog op het putten van het 'niet-triviale uit het triviale'. Maar zodra het canvas wijkt voor het filmscherm, de scènes en acteurs ontstaat er een niewe filmische context die in wezen onvoltooid blijft –en dus onuitputtelijk is– ondanks, maar eerder nog dankzij, de voortdurende poging tot* een poëtische structuur waarin die structuur zelf juist tot expressie komt: de 'poging tot' is ook tevens 'proeve van' een poging. Zijn eerste lange film De Onvoltooide Tulp voltooide Van de Staak in 1980. In 1996 ontving hij de L. J. Jordaanprijs van het Amsterdams fonds voor de Kunst voor zijn film Schijnsel. Zijn oeuvre omvat in totaal 25 films (zie Filmografie voor nadere details).

Behalve als regisseur en scenarioschrijver voor eigen producties was hij ook werkzaam als producent en o.a. cutter voor andere filmmakers. Echter, het eigen filmwerk ontstond nooit uit (externe)opdrachten. Dat de materiĆ«le kant van film hem sterk aantrok en voor hem even belangrijk was als de creatieve [auteurs-] kant werd meteen duidelijk zodra men zijn atelier betrad, dat volgestouwd was met allerhande zelfgebouwde en gerepareerde -soms door de vorige eigenaar op straat gedumpte- apparatuur. Deze informele, maar nooit vrijblijvende, ambachtelijke sfeer ademt ook in al zijn films. En niet alleen daarin, maar zij verschafte ook een laagdrempelige, bijwijlen kosteloze, toegang tot het vak in de uitwerking van eigen filmideeën aan tal van jonge filmmakers zonder de belerende supervisie van de meester, die zelf het liefst op de achtergrond verbleef.
   Het belang van het atelier als ontmoetings- en werkplaats voor onafhankelijke en/of beginnende filmmakers wordt uitvoerig belicht en verlevendigd in de necrologie gewijd aan zijn ouevre De laatste dagen van het Atelier Frans van de Staak van Kees Hin (2002). Echter, vanwege de anekdotische opzet wordt de film als film zelf een anekdote, dwz. belicht de verteller en niet het film maken als zodanig —met name in de nagespeelde scènes (Schijnsel)— en is daardoor wellicht onbedoeld precies een voorbeeld van hoe het juist niet moet. Of zoals Frans ooit zei: 'De slechtste film is het beste voorbeeld'.


   *Zie ook het artikel van Pieter van Bueren in de sectie essays... in het menu.
   Immers, zelf weigerde hij consequent een voorbeeld te geven, noch deed hij iets voor ten overstaan van zijn acteurs —als een soort herhaling vooraf aan de herkenning.