Vereerde gasten lieve collega’s en vrienden van Frans

Vanavond valt mij de eer te beurt, iets te zeggen over Frans als mens, zijn werk en zijn veelvuldige invloeden op andere filmmakers. Ik kan alleen maar uit eigen werkervaringen spreken en proberen op enkele facetten van zijn werk nader in te gaan. Daarmee wil ik vooral een aanzet geven tot een gedachtewisseling en ik hoop dan ook, dat jullie daar aan mee zullen doen. Het initiatief van Juri Rigo, een Zwitsers-Italiaanse filmmaker die dit bescheiden retrospectief met veel aandacht en liefde heeft georganiseerd, alhoewel hij Frans niet eens heeft gekend, is het beste bewijs van Frans’ nalatenschap die, zo hoop ik, steeds grotere sporen na zal laten. Laat ik om te beginnen de brokstukken van zijn werk oppakken, die hij ons na zijn dood in 2001 heeft achtergelaten en ze opnieuw aan ons eigen werk toetsen.

Een kleine opmerking vooraf: ik ken Frans sinds 1980, vanaf enkele maanden nadat ik van Berlijn naar Amsterdam verhuisd was. Frans was toen de eerste mens (dat is trouwens ook de titel van een beroemd boek van Camus) die mij als beginnende filmmaakster, autodidact en als uitvoerend producent hielp mijn lange documentaire La terra in due met ook Nederlands geld van de grond te krijgen. Later, in 1986 produceerde hij mijn film De MIEREN. We zagen elkaar tot zijn overlijden regelmatig.

De naam Frans van de Staak werd in dit land altijd in verband gebracht met het werk van Jean Marie Straub en Danielle Huillet, die ik hier voor het gemak de Straubs zal noemen. In de jaren ‘80 sprak men over hen als geestverwanten. Wat wilde men met deze, naar mijn smaak wat luie en gemakzuchtige uitspraak, eigenlijk zeggen?

Algemeen gezegd ligt de overeenstemming in hun werk in de weigering beelden en geluiden te gebruiken ter illustratie van een filmisch gebeuren. Dat hebben anderen die zich op dit terrein hebben begeven ook wel eens gedaan, zoals b.v. Kees Hin in Roodkapje of Jan Wouter van Reijen in Cadans. De korte film Gulliver van Annette Apon, met Titus Muizelaar, is me door zijn consistente aanpak ook altijd bijgebleven en ik wil bij deze gelegenheid voorstellen, dat we deze films nog eens bekijken en er over spreken.

Vanavond had ik graag iets over ROOKSPOREN willen zeggen, maar omdat ik de film niet tevoren kon zien en hem me nauwelijks herinner, wil ik hier liever DE ONVOLTOOIDE TULP uit 1980 als voorbeeld aanhalen. DE ONVOLTOOIDE TULP was de eerste film die ik van Frans zag. Deze film wekte bij mij, zoals ook de films van de Straubs, eerder weerstand dan enthousiasme, maar hij miste zijn werking niet. Ik kon mij niet aan de film ontrekken. Achteraf geredeneerd, was het een soort prikkelende kwelling. Ik begreep er niets van, maar wilde er toch achter komen wat er aan de hand was.

Voor zover ik mij DE ONVOLTOOIDE TULP goed herinner, worden in deze film scènes met wisselende bezettingen steeds weer herhaald en dat is kenmerkend voor Frans’ films. De beelden en handelingen van de acteurs zijn daarbij vrij onbewegelijk. Maar op gegeven moment neem je waar hoe de acteurs iets doen en waardoor de film in beweging komt. De filmmaker laat de toeschouwer zien, hoe de acteur zijn werk verricht. Je zou hier van een documentaire aanpak kunnen spreken, die je in al zijn speelfilms kunt vinden. Dat wil evenwel niet zeggen dat deze film daardoor consumeerbaar is. Integendeel. De acteurs spreken hun teksten op een ongebruikelijke manier. Ze spreken naast elkaar en langs elkaar heen, alsof ze hun teksten nog niet helemaal onder de knie hebben. De inhoud van hetgeen gezegd wordt, blijft vaak in de lucht hangen, ontdaan van zijn betekenis. Dat maakt het voor de toeschouwer moeilijk om zich met het gezegde te kunnen identificeren. Daarbij komt ook, dat de fonetische taal in strengere mate gecodificeerd is dan de taal van beelden. Daarom ben je ook minder bereid dit ongebruikelijke taalgebruik te accepteren. En tenslotte vraag je je af, wat de maker ermee wil bereiken. Waarom deze pertinente weigering om iets op een gebruikelijke manier te zeggen? Daarop kan ik geen goed antwoord geven. Ik kan alleen zeggen wat mijzelf in de loop der jaren is overkomen bij het zien en kijken. Op een gegeven moment meen je iets heel kwetsbaars waar te nemen: je begint op de adem en de klanken van de verschillende acteurs te letten, als op een orkestratie van stemgeluiden. Het effect daarvan is, dat je daarbij op een dwingende manier in het nu, in de werkelijkheid van het filmmaken terechtkomt. Je probeert niet meer de betekenis van beelden en geluiden te achterhalen, zoekt niet meer de inhoud van woorden, maar je begint naar het samenspel van de stemmen te luisteren als naar "Sätzen" in de muziek, muzikale elementen, ook klinkt dat misschien voor Nederlandse oren wat pretentieus. Eigenlijk zou je kunnen denken dat de filmmaker met gesloten ogen de stemmen van zijn acteurs beluisterde, om ze des te beter te kunnen zien. Dat geldt misschien in nog sterkere mate voor de films van de Straubs, omdat ze over meer geld en mogelijkheden beschikten om hun manier van werken tot op een hoog niveau te verfijnen. In OTHON bijvoorbeeld, proef je een soort naklank van stemmen en geluiden, die misschien een heel leven in je oren blijven hangen. Daarin openbaart zich een schoonheid die van een heel andere orde is dan de schoonheid van beelden en geluiden die, al voordat ze gemaakt zijn, met een kinografische code zijn belast of, beter gezegd, zijn besmet. Daarmee bedoel ik beelden van beelden en klanken van andere klanken, die onze oren, ogen en hersenen dichtpleisteren, totdat we niet meer in staat zijn de werkelijkheid met onze eigen ogen te zien. Misschien moet je, als je de films van Frans echt wil zien, vasten en afzien van besmette beelden, om weer honger te krijgen naar beelden en geluiden die iets met je doen.

Een voorlaatste opmerking: In de samenwerking met Frans kwam je er al gauw achter, dat het hem nooit om smaak of een bepaald filmgenre te doen was. Hij legde iedere film, kort of lang, tot op zijn bot bloot, proefde de bestanddelen en zag met welk gereedschap en ambachtelijke middelen hij was gemaakt. Naar mijn inzicht ging het vooral ook om de houding, of visie van de filmmaker. Er is daarvoor geen beter woord dan, zoals men in het Duits zegt, ‘die Einstellung’. En wanneer hem ‘die Einstellung’ niet beviel, kon deze steeds glimlachende en bescheiden ogende man, op scherpe toon en zonder compromissen zeggen, wat hij van het werkstuk dat hem werd voorgelegd, dacht. Daarbij was hij bereid iedereen te helpen die zijn laboratorium aan het Jacob Oliepad binnenviel. En dat waren er nog al wat; kunstenaars, autodidacten, beginnende filmmakers en collega’s van naam, zoals bijvoorbeeld Johan van der Keuken.

Rest me nog te zeggen, dat Frans van de Staak in zijn laatste jaren geen lange film meer kon maken. Hij kwam, mede doordat het beleid van het Filmfonds drastisch veranderde en zijn films niet publieksgericht zijn, in toenemende mate in een gemarginaliseerde positie terecht. Daarbij wordt al gauw vergeten dat niet hij zich terugtrok, maar dat het onbegrip ten aanzien van zijn filmisch werk is geweest, dat hem marginaliseerde. Ik sprak daarover met Peter en Jan Dop, die ik gisteren toevallig tegenkwam. Peter droeg me op dat laatste vooral niet te vergeten omdat hij, en velen van ons, zich daardoor in hoge mate aangesproken voelen.

Vandaag kreeg ik een e-mail van de fotografe Marijke Bresser, die ooit een korte film onder begeleiding van Frans heeft gemaakt. Zij schreef: ’Ik stuur zijn woorden die ik altijd naast mijn werkplek heb hangen en mij altijd zullen blijven inspireren. Hij blijft gelukkig zo aanwezig.... Marijke’

Eigenlijk moet iedereen een

wereldverbeteraar zijn

Daar besta je toch voor?

Door je aanwezigheid is de wereld beter

Als je dat alleen al in twijfel trekt,

dan kun je beter ophouden’

Frans van der Staak 1983

 

Lidy van Marissing, die het scenario schreef voor Rooksporen, excuseerde zich dat zij vanavond niet kan komen. Onderaan de kaart staat een regel tussen haakjes: Mis je Frans ook zo?

  

Een opmerking achteraf, geschreven op 27.05.05:

Het verrassende is, dat er tijdens het retrospectief in het filmhuis gemiddeld 30 mensen naar de films van Frans kwamen kijken. Daaronder jonge mensen, die hem niet kenden. In de tijd dat Frans nog leefde waren, voor zover ik weet, hooguit 5-10 mensen in de zalen te bekennen. Kester Freriks schreef jongstleden 14 mei in de NRC: ’hij was de Nederlandse Godard.’ Ik zou eraan willen toevoegen: Alleen had niemand dat in dit land gezien. Het wordt hoogste tijd voor een herwaardering van het werk van Frans van de Staak, een filmmaker die, ook door de meeste filmmakers hier in het land, nog niet eens is ontdekt.

Rosemarie Blank, Mei 2005